Omoloùnkà verschijnt als een reusachtig boswezen, een mythische figuur die lijkt te zijn opgestaan uit het geheugen van de natuur zelf. Met zijn indrukwekkende gestalte van bijna 5,5 meter straalt hij iets oers uit – een kracht die ouder is dan taal, een fluistering van het woud. Waar hij gaat, lijkt de aarde zelf even stil te staan om te luisteren.
Hij wordt vergezeld door de Tunghalik – priesterlijke gestalten met houten maskers en rituele gewaden, die zich bewegen met een rust en precisie die de tijd lijkt te vertragen. Ze spreken niet, maar communiceren via gebaren, klanken, blikken. Hun aanwezigheid roept iets op dat zich moeilijk in woorden laat vatten. Zij zijn de brug tussen het zichtbare en het onzichtbare, tussen het publiek en de geest die de marionet bezielt.
Het publiek wordt niet slechts toeschouwer, maar deelgenoot van een ritueel. Door de gebaren van de Tunghalik, de blik van de reus en de sfeer van het moment ontstaat een stille verbondenheid. Omoloùnkà beweegt niet zomaar – hij leeft, ademt, luistert. Zijn houten huid vangt het licht in schakeringen van groen en goud. Een geur van vochtige bladeren en mos hangt in de lucht. Alles voelt geladen, alsof er iets in de lucht hangt dat net buiten het bereik van woorden ligt.
Dit is geen klassiek verhaal. Geen toneelstuk. Het is een ontmoeting – met het onbekende, het vergeten, het levende. Een droom die zich in het volle daglicht ontvouwt. Men zegt dat waar de Groene Man passeert, het leven opnieuw begint te groeien. En wie hem ontmoet, draagt iets met zich mee: een zaadje van herinnering, geplant in de diepte van het hart.